De (bio)melkveehouderij in Vlaanderen is reeds vele jaren op zoek naar meer voederautonomie, waarbij vooral het afbouwen en idealiter tot nul reduceren van het sojagebruik een belangrijk aandachtspunt is. De afhankelijkheid van soja-import vanuit verre, soms overzeese gebieden, is om diverse redenen controversieel. Zo is soja het voornaamste import krachtvoeder met de grootste koolstofvoetafdruk. Ook de idee dat ditzelfde product hoogwaardig voer voor éénmagigen (incl. de mens) kan uitmaken, zet de sector vanuit het biologisch gedachtegoed aan tot soja-mijdend voeren bij biologische herkauwers. Recent is de sojaproblematiek nog acuter en actueler geworden door de geopolitieke impact op de beschikbaarheid van eiwitrijke componenten uit verre gebieden. De extreme prijsstijgingen van eiwitrijke voeders, gekoppeld aan het feit dat de biologische melkprijs maar met kleine stapjes blijkt te kunnen stijgen, noopt de sector nog harder tot een zoektocht naar waardige alternatieven.
Daarnaast werd via de ondertekening van het Convenant Enterische Emissies Rundvee door de Vlaamse Overheid en diverse partners uit de agrovoedingsketen – inclusief de biologische sector - het engagement aangegaan om een reductie te realiseren van 0,44 MT CO2-eq van de enterische emissies in de periode 2021-2030. Hierbij vormen rantsoenaanpassingen één van de drie klimaatmitigerende pijlers, waarbij in de gangbare landbouw in belangrijke mate wordt ingezet op incorporatie van specifieke voedermiddelen (bv. koolzaadschroot in combinatie met bierdraf, geëxtrudeerd lijnzaad) voederadditieven (bv. nitraat, 3-NOP), of meer zetmeelrijke rantsoenen. Vaak zijn deze oplossingen zijn niet toepasbaar in een biologische bedrijfsvoering omwille van de beperkte beschikbaarheid van een biovariant, of omdat ze op principiële, wettelijke of landbouwkundige bezwaren stuiten binnen het kader van een holistische systeemaanpak in de biologische landbouw.
Op initiatief van een aantal geëngageerde en vooruitziende biomelkveehouders wil deze operationele groep vanuit een holistische visie op zoek gaan naar biospecifieke methaanreducerende voederstrategieën, die tegelijk tegemoet komen aan het afbouwen van soja, en dit binnen de grenzen van technische, bedrijfseconomische en praktische haalbaarheid. We vertrekken daarvoor vanuit de bedrijfsspecifieke context van de deelnemende biomelkveehouders en combineren praktijkkennis met te ontwikkelen wetenschappelijke inzichten (o.a. methaanreductiepotentieel van sojavervangers). De differentiatie van biomelkveebedrijven binnen deze groep verhoogt de impact van de inzichten naar de brede bio(melk)veehouderij en bij uitbreiding de gangbare sector.
De hoofddoelstelling is om vanuit de bedrijfsspecifieke context van de biomelkveehouders op wetenschappelijke onderbouwde wijze te komen tot robuuste voederautonome en methaanreducerende rantsoenen met een beperkt(er) tot geen gebruik van soja. Hierbij dienen de alternatieven te voldoen aan volgende voorwaarden: praktisch inpasbaar, economisch haalbaar, bij voorkeur lokaal geproduceerd en niet geschikt voor humane voeding. We doen dit in gezamenlijk overleg tussen de biomelkveehouders en experts ondersteund door praktijkervaring en wetenschappelijke kennis.
De hoofdonderzoeksvraag luidt: ‘Kunnen we het rantsoen op middelhoog en hoogproductieve biomelkveebedrijven meer autonoom maken en stapsgewijs onafhankelijk(er) worden van soja – het import krachtvoer met de grootste koolstofvoetafdruk – zonder dat dit de methaanemissie verhoogt – en idealiter zelfs verlaagt – of economisch en bedrijfstechnisch onhaalbaar wordt?’